Dorpskerk

Het eerste kerkje

De eerste zendelingen die in Nederland en dus ook in onze regio hun bekeringswerk deden, kwamen uit Engeland. Het waren de zogenaamde Angelsaksische missionarissen. Willibrord (658-739) was wel één van de bekendsten. Hij deed zijn werk vanuit Utrecht met als kerkelijk steunpunt Deventer. Paus Sergius I (687-701) had Willibrord in 695 tot aartsbisschop van de Friezen gewijd. Volgens sommige overleveringen zou Willibrord in Olst een kerkje hebben gesticht. Helemaal onwaarschijnlijk is dit niet, want Willibrord reisde wat af in deze streken en stichtte overal waar hij kwam kerken. Hij zou zelf de kerk van Olst hebben willen inwijden, maar zijn plotselinge dood in 739 maakte dit onmogelijk. Het kerkje zou dus ongeveer in die tijd kunnen zijn gebouwd. Willibrord stierf in Echternach en werd bijgezet in het klooster dat hij had laten bouwen. Bewijzen dat Willibrord het kerkje in Olst inderdaad heeft gesticht zijn niet gevonden, maar dat neemt niet weg dat de later gebouwde kerk naar hem werd genoemd. Het kerkje werd gebouwd op een rivierduin, waar het veilig was voor hoogwater. Pas in de 14e eeuw werd een begin gemaakt met de bedijkingen van de IJssel. Bij de verdeling van het Karolingische Rijk na de dood van Karel de Grote werd Salland ingedeeld bij het “Duitse rijk”. Uit een brief van 15 juni 947 blijkt dat “Curtis Holsto” (de oude naam voor Olst) behoorde tot de bezittingen van de abdis van Essen.
 

De huidige kerk

Bouwkundigen veronderstellen dat het eerste kerkje, waar nog wat resten van terug zijn te vinden, in de 12e eeuw is gebouwd. Op de plaats van de tegenwoordige kerk moet toen een Romaans kerkje hebben gestaan. Kenmerkend voor de Romaanse stijl zijn de dikke muren en de kleine vensters. Stenen gewelven vervingen de houten constructies. De kerk was gebouwd op een fundering van veldkeien en tufsteen. De tufsteen is nog terug te vinden in de onderste geleding van de toren. Binnen de muren van het tegenwoordige kerkgebouw bevinden zich aan de noordzijde van het schip en de zuidzijde van het koor funderingsfragmenten van die vroegere kerk.
Bij de restauratie tussen 1955 - 1959 werden nog vele andere resten van de Romaanse kerk gevonden. De rechtstanden van de triomfboog bestonden nog uit tufsteen van de oude kerk. De westgevel van de oude Romaanse kerk was nog in zijn volle hoogte aanwezig. De muur was ongeveer 70 cm dik. In de rechtstanden van de triomfboog zijn delen van de oostelijke hoeken van het Romaanse kerkschip bewaard. Ze zijn voorzien van hoeklisenen die ongeveer 3 cm naar voren steken. Het koor moet er ook al zijn geweest, want bij de aanleg van de centrale verwarming werd een klein deel van de fundering gevonden.

In de 13e eeuw moest dit oude kerkje plaats maken voor een nieuwe gotische kerk. Bij de bouw werd gebruik gemaakt van materialen van het oude kerkje. Thomas Loeken (de plaatselijke bouwer?) zou omstreeks 1264 de kerk hebben opgeleverd. Dit jaartal is te vinden op een van de banderollen in het plafond van het koor. Ook in 1336 moet er aan de kerk zijn gebouwd, want in het testament van Johan van Wije, deken van het kapittel van Deventer, staat dat deze aan de kerk van Olst twee ponden schenkt voor het bouwen. Waarschijnlijk werd deze gift besteed aan het bouwen van de toren; het bovendeel van die toren kwam namelijk tot stand in de 14e eeuw. Misschien had die bouw ook te maken met het hoge bezoek van 1354. De bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, bezocht in hoogst eigen persoon de kerk in Olst.

Een uitbreiding binnen de kerk had plaats in 1493. Uit rekeningen blijkt dat in het schip van de kerk twee altaren werden gewijd. In 1861 begon het toen aanwezige gewelf te scheuren. Men dacht dat de muren niet dik genoeg waren, terwijl ze toch 60 cm dik waren en gesteund werden door zware steunberen. Dat was dan ook niet de oorzaak. In de tijd van Napoleon werd het begraven ín de kerk verboden. De doden werden nu om de kerk bijgezet. Die graven kwamen steeds dichter bij de muren van de kerk en kwamen tenslotte tegen de muren aan te liggen. De steunberen verloren daardoor hun functie en begonnen hier en daar, vooral aan de zuidkant, naar buiten uit te wijken. Het gewelf werd gesloopt en vervangen door een houten constructie met stucwerk.


Restauraties

Bij de restauratie in 1955-1957 werden van de oorspronkelijke Romaanse ingang enige overblijfselen gevonden. Op grond van die gegevens werd een nieuwe Romaanse ingang gereconstrueerd, die als een goede weergave van de oorspronkelijke mag worden
beschouwd. De toegangsdeur werd vernieuwd en gemaakt van hout uit de Bergkerk te Deventer. In het middenvak van de zuidmuur zitten restanten van een ingang (foto), gemaakt van Bentheimer steen en gedekt door een latei. Aan de noordmuur werd iets dergelijks gevonden en daar werd een nieuwe ingang (foto) gemaakt van Naamse steen in de vorm van de oorspronkelijke stenen. De vensters werden bij de restauratie veranderd. De gietijzeren ramen verdwenen om plaats te maken voor harnassen in tufsteen. In het koor werden de spitsboogvensters (kenmerkend voor de gotiek) smaller gemaakt. Over het torenportaal kwam een nieuw tufstenen kruisgewelf. Er waren namelijk aanzetten gevonden van een ribloos kruisgewelf van tufsteen. Het nieuwe gewelf kwam te rusten op vierkante wandpijlers in de hoeken van het torenportaal, zoals het oorspronkelijk was. De betrekkelijk hoge doorgang met spitse boog die van het torenportaal naar de kerk leidde, werd toen vervangen door een lage doorgang met ronde boog. In het kerkschip kwamen de gemetselde gewelven weer terug. De gewelven ontspringen op eigenaardige uitmetselingen tegen de wanden, die men in 1861 sterk had verminkt. Toch konden betrouwbare reconstructies worden gemaakt aan de hand van wat er nog was overgebleven. Bij het slopen van het gewelf in 1861 werden de muren ingekort. De toppen van de bovenste gewelfinkassingen bleken bij de restauratie verdwenen. De triomfboog naar het koor werd helemaal vernieuwd. Het gemetselde gewelf van het koor rust op kraagstenen. Een kraagsteen van het bestaande gewelf aan de noordzijde werd voorzien van twee wapenschilden. De kraagsteen aan de andere kant heeft dooreen gestrengelde banderollen. Op die banderollen werd het opschrift “Thomas Loemken 1264" aangebracht. Dit is een variant van het opschrift “Thomas Loeningen anno 1267", dat voor de restauratie op de triomfboog stond. In een van de nissen is het jaartal 1581 te zien (foto). In dat jaar zou die opening dichtgemetseld zijn. Het decoratieve schilderwerk in de gewelven van het koor werd aangevuld. Naast de ophanging van de kroon is het jaartal aangebracht: 1957. De consistoriekamer (vroeger de sacristie) kreeg een gemetseld tongewelf. In het interieur werden de vloer en de oude banken en stoelen vernieuwd. Zo kon op 7 april van het jaar 1957 de vernieuwde kerk in gebruik worden genomen. In een kerkdienst op 29 oktober 1989 werd aan de Ned. Herv. Kerk een tweetal ramen aangeboden als herinnering aan het tijdperk van ds. J.R. Meijer en ds. E.B.Y. Holtrop (1947-1987). De kunstenaar Henk Meijer (zoon van ds. Meijer) heeft deze ramen ontworpen en aangebracht.

De laatste grote restauratie vond plaats in de jaren 1996 - 1998. Onder leiding van president-kerkvoogd de heer A.W. Langendoen zag de kerkvoogdij kans ruim een miljoen gulden bij elkaar te sprokkelen voor de hoogst noodzakelijke restauratie. Het hele dak aan de zuidzijde moest worden vernieuwd. Er kwam een nieuwe leistenen dakbedekking. Hierbij werd de oorspronkelijke Duitse dekking toegepast, te herkennen aan de diagonale lijnen. Alle muren werden aan de binnenzijde gerestaureerd en van een nieuwe deklaag voorzien. Veel aandacht werd besteed aan het weer in oorspronkelijk staat brengen van de oude muurschilderingen in het koor en het schip van de kerk. Ook de kansel kreeg een opknapbeurt. De restauratiewerkzaamheden werden uitgevoerd onder leiding van architect J.W. Huisman uit Deventer.

 
terug